Grazen in het boslandschap
Waarom grazen in het bos geen raar idee is
Historisch gezien blijkt het helemaal niets nieuws te zijn om vee en ook paarden in het bos te laten grazen. In de periode van het Neolithicum (ongeveer 6500-5000 jaar geleden) toen de jager-verzamelaars gemeenschap veranderde in een landbouwers gemeenschap met veeteelt werd het bos als een goede voedselbron gezien in de vanaf dan dichter bevolkte gebieden. Het ging dan voornamelijk om geiten, schapen, runderen en varkens en later kwamen daar op kleine schaal ook nog paarden bij. Maar omdat de dieren te enthousiast zouden zijn en er verondersteld werd dat het bos leed onder bosbegrazing werd die aan banden gelegd. Dit is een van de theorieën voor het ontstaan van het huidige landschap in Europa. Europa zou voornamelijk uit gesloten bossen bestaan en het laten grazen van vee zou verjonging van het bos in de weg staan met gevolg dat begraasde delen niet meer dicht zouden groeien. Echter zijn er ook bronnen die dit tegenspreken en zou juist het handelen van de mens de verandering van het bos teweeg brengen omdat de bossen geschikt gemaakt moesten worden voor houtproductie.
Nu lijkt dit op het eerste oog niet heel belangrijk maar het is toch wel handig om dit historische verloop te kennen om grote grazers anno nu in te zetten voor het beheer van natuur- en bosgebieden. Tegenwoordig wordt bosbegrazing op verschillende plekken in Nederland toegepast, onder andere ook met paarden. In de onderzoeken die ik bekeken heb werden er naast runderen ook konikpaarden ingezet. Misschien wel het bekendste voorbeeld van ecologisch begrazing is wel te vinden in de Oostvaardersplassen die startten in de jaren tachtig. Of dit nu het beste voorbeeld van deze toepassing is durf ik te betwijfelen want met name de locatie, een voornamelijk moerasachtige bodem, lijkt mij niet de beste plek voor paarden. Maar dit is een onderwerp voor een ander artikel. Wat voor mij vooral interessant is om te bekijken in deze onderzoeken is wat de paarden daar eten en of ze daar genoeg voedingsstoffen uit kunnen halen of dat ze moeten worden bijgevoerd.
In Evolutie zonder mineralenbrokken leg ik uit waarom ik denk dat mineralenbrokken niet geschikt zijn voor paarden en je het hooirantsoen beter kan aanvullen met wilde planten, heesters en bomen. Ik vond de bevestiging van dit idee met name in het boek Artgerechte Pferdefütterung van Maksida Vogt. Tijdens het uitpluizen van informatie voor mijn artikel over de bosbes dat ik onlangs geschreven heb, kwam ik een onderzoek tegen over hoefdieren in het boslandschap. Hierin wordt onder andere beschreven wat de hoefdieren eten, ik ben hier verder ingedoken en heb er veel interessante informatie gevonden.
Er zijn in Nederland tal van gedocumenteerde observaties van konikpaarden die ingezet worden bij het beheer van natuurgebieden. Bij het lezen hiervan zag ik veel overeenkomsten met het graasgedrag van Noah en Molly en natuurlijk vroeger ook Hanna.
Een grote overeenkomst die mijn paarden hebben met de konikpaarden is dat ook hun eerste voorkeur uitgaat naar grassen en kruiden. Welke grassen dat precies zijn is afhankelijk van de bodem. In de onderzoeken werden de bochtige smele (Deschampsia flexuosa), het pijpestrootje (Molinia caerulea) en de zandzegge (Carex arenaria) genoemd bij droge en voedselarme zandgronden. Op de voedselrijkere gronden komen voor het gewoon struisgras (Agrostis capillaris), rood zwenkgras (Festuca rubra), veldbeemdgras (Poa pratensis), ruw beemdgras (Poa trivialis), gestreepte witbol (Holcus lanatus) en pitrus (Juncus effusus). Zowel de konikpaarden als Noah en Molly eten deze grassen. Een grote soort onder de grassen is het riet (Phragmites australis), dit wordt door konikpaarden maar in kleine hoeveelheden gegeten. Helaas heb ik dit niet op wandelafstand van mijn paarden dus ga ik dit in de zomer regelmatig plukken in vochtige gebieden. Ik weet dat Noah en Hanna er erg gek op zijn en in de zomer ga ik dit ook weer bij Molly uitproberen. Een afwijkend gras betreft het duinriet (Calamagrostis epigeios) dat aan de kust voorkomt, dit wordt ook gegeten door de konikpaarden. Hier heb ik met mijn paarden geen ervaring mee maar wanneer iemand er wel ervaring mee heeft hoor ik dat graag.
Andere planten die in de onderzoeken besproken worden zijn de adelaarsvaren (Pteridium aquilinum), brede stekelvaren (Dryopteris dilatata), liggend walstro (Galium saxatile), grote brandnetel (Urtica dioia) en het koninginnenkruid (Eupatorium cannabinumen). Ook deze planten worden door Noah en/of Molly gegeten. Tijdens de observaties die gedaan zijn bij het eten van adelaarsvaren is het de onderzoekers opgevallen dat de konikpaarden deze plant mijden vanaf maart tot en met juli, dit is de periode dat de zogenaamde giftige stoffen het hoogst zijn. Dit patroon zie ik ook bij mijn paarden. In de zomer eten de konikpaarden graag van de akkerdistel (Cirsium arvense), kruldistel (Carduus crispus), spiesmelde (Atriplex prostrata), paardenbloem (Taraxacum officinale), gewoon varkensgras (Polygonum aviculare) en vogelmuur (Stellaria media). Dit doen Noah, Hanna en Molly ook graag behalve dan het vogelmuur, daar hebben ze geen interesse in.
De konikpaarden grazen ook in heidegebieden, hier eten ze dan van struikheide (Calluna vulgaris). Van Noah en Hanna weet ik echter dat ze geen struikheide eten, van Molly weet ik het niet, dit zijn we met haar nog niet tegen gekomen. Andere lage heesters die gegeten worden door de konikpaarden zijn blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) en braam (Rubus fruticosus) en ook Noah en Molly hebben veel interesse in deze planten.
Grote heesters die gegeten worden door de konikpaarden zijn boswilg (Salix caprea), schietwilg (Salix alba) en meidoorn (Crataegus monogyna). Dit geldt eveneens voor dauwbraam (Rubus caesius) en duindoorn (Hippophae rhamnoides) maar deze twee komen weer voor in het kustgebied. Bij de wilgen zou het voornamelijk om de schors gaan maar Noah en Molly hebben hier beide geen interesse in maar bladeren en dunne twijgjes eten ze wel graag. Hanna hield zich wel graag bezig met het afknabbelen van wilgenschors.
Ook bomen worden gegeten maar volgens de onderzoekers in mindere mate dan de andere soorten, dit komt ook overeen met mijn paarden. Wanneer het over loofbomen gaat moet je vooral denken aan de zomer eik (Quercus robur), beuk (Fagus sylvatica), wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia), berk (Betula pendula), sporkehout (Frangula alnus), amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) en vogelkers (Prunus padus). Van de laatste drie weet ik niet of Noah en Molly die eten omdat we ze hier nog niet tegen gekomen zijn. Konikpaarden hebben ook interesse in naaldbomen zoals grove den (Pinus sylvestris) en douglasspar (Pseudotsuga menziesii). Noah en Molly hebben van deze twee alleen interesse in de grove den. Ook eten konikpaarden de vruchten van de zomer eik (Quercus robur), beuk (Fagus sylvatica) en tamme kastanje (Castanea sativa). Noah en Hanna kozen alleen de vruchten van de zomer eik en tamme kastanje.
Figuur 1 en figuur 3.6 komen uit twee verschillende onderzoeken. Beide gaan over konikpaarden die ingezet worden als grazers in natuurgebieden en beide tabellen geven hun dieetsamenstelling weer. In Figuur 1 uit Hungry herds maakt riet een groot deel van het dieet van de paarden uit. Ook is een duidelijke schommeling te zien in de hoeveelheid gras die de paarden door het jaar heen eten, met name in het voorjaar is er een grote piek. In figuur 3.6 is te zien dat in de herfst de voorkeur uit gaat naar andere soorten loof dan gras. Het interessante vind ik hiervan dat er duidelijk zichtbaar is dat paarden meer eten dan alleen gras en dat het dus helemaal geen slecht idee is om een hooi/gras dieet aan te vullen met andere soorten planten.
In de onderzoeken die ik bekeken heb wordt veel gerekend met de hoeveelheden van de voedingsstoffen in de planten. Het meten hiervan is veel werk omdat er veel variabelen zijn die de voedingsstoffen in planten beïnvloeden. Het is wel van belang om te weten hoeveel voedingsstoffen en energie de konikpaarden binnen krijgen om hun welzijn in de gaten te kunnen houden. De hoeveelheden worden vervolgens vergeleken met de normen van onder andere de NRC (National Research Council) al worden er wel twijfels geuit over de juistheid van deze manier van denken. Onder andere omdat de precieze mineralenstatus van de paarden moeilijk vast te leggen is bij ‘wilde’ paarden omdat regelmatig bloed afnemen niet mogelijk is.
Bij de gewassen die gegeten worden is gekeken naar de hoeveelheid stikstof, fosfor, kalium, natrium, calcium, zwavel en magnesium. De konikpaarden zouden aardig voorzien zijn in hun behoefte alleen de hoeveelheid natrium laat te wensen over. In de onderzoeken is ook gekeken naar hoe dit bij andere soorten grazers is, zoals runderen,edelherten en reeën. Deze hebben dit natriumtekort echter niet en de onderzoekers denken daarom dat paarden meer zweten en dus meer zout verliezen.
In de onderzoeken die ik allemaal doorgelezen heb wordt er dus niet alleen gekeken naar wat de paarden eten maar ook of ze er genoeg voedingsstoffen uit kunnen halen. Dit is met name van belang wanneer de paarden ingezet worden voor jaarrond begrazing. Bij jaarrond begrazing zouden de paarden in hun eigen onderhoud moeten kunnen voorzien. Daarbij is ook van belang dat er niet te veel dieren zijn op een bepaalde oppervlakte. Hierbij moet gekeken worden met welk doel de begrazing wordt ingezet want wanneer dit ecologische begrazing is is het niet wenselijk om een voedingsstof toe te voegen op het terrein. Dit betekent ook het niet bijvoeren van hooi (ruwvoer) in de winter. Dit is op Noah en Molly niet van toepassing omdat zij een basis dieet van hooi hebben en de planten in het bos juist een aanvulling zijn. Maar voor ‘wilde’ paarden is dit dus anders. Uit onderzoek van de landbouwuniversiteit is gebleken dat grazers aan het einde van de winter wel 30% van hun gewicht kunnen kwijt raken ten opzichte van hun herfstgewicht. Ze eten dit in het voorjaar weer in enkele weken erbij en bouwen dit in de zomer weer verder op. Dat dit helemaal nog niet zo slecht zou zijn voor onze paarden heb ik ook al eens beschreven in Een verschil van zomer en winter.
Vaak wordt gesteld dat wanneer paarden gefokt en gedomesticeerd zijn, ze hun instinct verliezen op het gebied van voeding. Ik observeer het graasgedrag van mijn paarden in het bos al vanaf 2016 en zelfs dagelijks vanaf 2019. Daardoor kan ik zeggen dat hun graasgedrag in het boslandschap voor een heel groot deel overeenkomt met dat van ‘wilde’ paarden ondanks dat mijn paarden maar ongeveer 2 uur per dag die vrije keuze hebben. Ik ben positief verrast door de overeenkomsten tussen de keuzes die Noah, Hanna en Molly maken en die van de konikpaarden, hier gaat het niet alleen om de keuze in plantsoorten maar ook om het eetgedrag door het hele jaar heen.
Bronnen:
Groot Bruinderink G.W.T.A. 1996 Terreingebruik door pony’s, runderen, edelherten, reeën en wilde zwijnen in enkele Veluwse bos- en heidegebieden van de Vereniging Natuurmonumenten Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek, Wageningen
Kampf H. (eindredactie) 1996 Gezondheid en welzijn van grote grazers in natuurgebieden Veterinaire Begeleidingscommissie Natuur
Tangerman M. 2015 Het gebiedsgebruik en graasgedrag van Konikpaarden in de Slikken van de Heen, Helicon Geldermalsen, Ecology & Wildlife management, Bergen op Zoom
van de Wetering B, van Vliet W.M. en Vulink J.T. 1992 Voedseloecologie van Konikpaarden: onderzoek naar dieetsamenstelling, gewicht en tijdsbesteding van drie merries en drie veulens Intern rapport Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Lelystad
van Wieren S.E. Groot Bruinderink G.W.T.A, Jorritsma I.T.M en Kuiters A.T.(red.) 1997 Hoefdieren in het boslandschap Backhuys Publishers, Leiden
Vera R.W.M. 1997 Metaforen voor de wildernis; Eik, hazelaar, rund en paard Proefschrift, Landbouwuniversiteit Wageningen, Wijk bij Duurstede
Vulink J.T. 2001 Hungry herds, management of temperate lowland wetlands by grazing, Lelystad
Wallis de Vries M.F. 1989 Beperkende factoren in het voedselaanbod voor runderen en paarden in natuurgebieden op de hoge zandgronden, Wageningen
Het voeren van de door mij besproken planten aan paarden is volledig op eigen risico. Ik beschrijf louter de observaties van mijn eigen paarden en ben geen arts of therapeut. Bij ziektes altijd een arts of kundige therapeut raadplegen.